Keti Koti Herdenking

Speech van Burgemeester Ahmed Aboutaleb, 30 juni 2019

30 juni 2019, Burgemeester Ahmed Aboutaleb

“Het is mooi om hier bij elkaar te zijn. Het is fijn om te zien dat er zoveel mensen hiernaartoe zijn gekomen voor deze herdenking.
Ik begin vandaag anders dan anders, door u te vragen, in gedachten met mij mee te lopen in de historie en een kleine reis te maken door Rotterdam. In gedachten, want alles wat we gaan zien, is niet meer.
Laten we beginnen bij de Boompjes, het gebied dat ooit het centrum van de koloniale handel in Rotterdam was.
We bevinden ons thans in de achttiende eeuw, en zien overal voorname woonhuizen, en het Oost-Indisch Huis van de VOC. Iedereen die op stand wilde leven, woont hier, uitkijkend over de rivier. Als we langs de pakhuizen lopen, ruiken we de specerijen, koffie en tabak.
Hier, aan de Boompjes, namen de rijkste kooplieden van Rotterdam belangrijke besluiten over de koloniale handel. Hier werd het lot bepaald van vele, vele mensenlevens.
We lopen verder, naar het op één na grootste particuliere handelshuis: Coopstad & Rochussen. Hun schepen vervoerden 20.000 tot slaaf gemaakte mensen van West-Afrika naar de Caraïben.
In februari 1771 hebben ze een vrouw aan de West-Afrikaanse kust ingekocht voor buskruit, geweren en koperen ketels. We weten niets over haar afkomst. Zelfs haar naam weten we niet. Dat was ook niet zo belangrijk, vonden de handelaren. Slavenhandelaren waren niet geïnteresseerd in mensennamen.
We vervolgen onze wandeling en gaan de stad in. De route doet er niet toe, want de rijkdom stroomt alle kanten op door de stad. We zien mensen in mooie kleren, vooral de kostbare kleur blauw valt op. In cafés drinken mensen koffie en thee met een taartje erbij.
Katoen, indigo, koffie, suiker. Afkomstig van plantages in Suriname.
Rijke Rotterdammers investeren in de slavernij, of hebben een bedrijf dat er bij betrokken is. Anderen kopen aandelen in schepen die naar West-Afrika en de Caraïben varen. De Chinezen hebben het papiergeld uitgevonden; wij, de aandelen. Minder rijke Rotterdammers kopen obligaties van plantages. Zonder dat Rotterdamse kapitaal zouden de plantages failliet zijn gegaan.
We kijken om ons heen, en zien hoe rijk Rotterdam is geworden door koloniale handel, en geniet van producten die in slavernij zijn gemaakt. Bijna niemand denkt na over hoe erbarmelijk het lot van de tot slaaf gemaakte mensen was. Bijna iedereen sloot zijn ogen voor die werkelijkheid.
Kijk maar in de boekhouding van de slavenhandelaren Coopstad & Rochussen. Ze zijn slechts een lading, dat gelost moest worden. Voor een mannelijke slaaf is een plek van 180 bij 40 centimeter aan boord in het scheepsruim. Voor een slavin 175 bij 40 centimeter. Voor kind-slaven nog minder.
Ze worden geteld als stukgoed. Zoveel stuks hier, zoveel stuks daar, om het ruim zo efficiënt mogelijk te vervullen. Zo zijn wij ook goed geworden in de logistiek. Maar niet iedereen sluit zijn ogen voor onrecht.
Kijk, we krijgen een pamflet in handen gedrukt, van een welbespraakte, Engelse dame. Ze is lid van The Rotterdam Ladies Anti-slavery Committee, samen met 129 andere dames. Ze vraagt onze handtekening voor solidariteit voor een petitie die ze aan koning Willem II aanbieden.
De koning is verbaasd. Zoiets heeft hij nog nooit meegemaakt, ook niet verwacht. Protest tegen slavernij, van vrouwen nog wel! Hij zal het beleefd in de kiem smoren. Met sussende woorden over afschaffing – in de verre toekomst. Ook vraagt hij de dames hun activiteiten te stoppen. Om de rust in de koloniën te bewaren.
De rust bewaren betekende: het verzet tegen slavernij de kop indrukken, om de koloniale handel niet te verstoren.
De rust bewaren betekende: voorkomen dat een groot, heel groot onrecht werd besproken en werd blootgelegd.

Misschien is dit het moment om juist nu terug te keren naar het hier en nu. De woon- en pakhuizen aan de Boompjeskade zijn verdwenen. Maar het fundament ligt er nog steeds. Want de rijkdom werd betaald met bloed, zweet en tranen. Met mensenlevens.
Daarom heeft het gemeentebestuur opdracht gegeven om de koloniale geschiedenis van Rotterdam in kaart te brengen. Niet om de achttiende-eeuwse gebouwen weer op de kaart te zetten. Maar om de keerzijde van de rijkdom van de stad te laten zien.
Want hoe rijk je werkelijk ook bent, als je weet welke prijs ervoor is betaald? En is dat dan ook echt rijkdom?
Slavernij was eind 18de eeuw bijna even belangrijk voor de economie als de Rotterdamse haven nu. Het is van wezenlijk belang om ons aandeel in kaart te brengen en toe te voegen aan de canon van onze geschiedenis. Want achter die feiten en cijfers gaan verhalen schuil over menselijk leed. Onmenselijk veel, onmenselijk leed.
Die verhalen in kaart brengen zie ik als manier om de wereld beter te begrijpen. Ze leggen de littekens bloot van de samenleving zoals wij die nu kennen.
Zichtbare littekens, omdat nazaten van tot slaaf gemaakte mensen nog altijd moeizaam hun weg kunnen vinden in de wetenschap, cultuur en politiek. Het staat hen in de weg. Het is een obstakel. Het is ook een manier een soort pijn, wat op de dag van vandaag geen geneeskrachtig middel voor is uitgevonden. En een sta-in-de-weg is soms de politiek zelf.
Onzichtbare littekens, in de boekhouding van handelsondernemingen, waarin mensenlevens slechts boekhoudkundige posten waren. Littekens op de reputatie van alle achttiende-eeuwse burgers en hun nazaten, die direct of indirect profiteerden van de slavenhandel.

Dames en heren, de mensen die nu in deze geschiedenis profiteren van wat er toentertijd zich afgespeeld heeft, zijn wij allemaal. Burgers, en bedrijven van deze stad. We borduren voort op de geschiedenis van toen. En die geschiedenis is wel een gedeelde geschiedenis.
Het onderzoek naar het Rotterdamse aandeel in het kolonialisme en slavernij, is een manier om rekenschap af te leggen over dat verleden. De tekenen zijn verbroken, maar zolang de geschiedenis geen recht doet aan de werkelijkheid, blijven de littekens staan.
Ik heb inderdaad vorig jaar de regering opgeroepen, excuses te maken voor dat verleden. Er kwam een reactie namens het kabinet, van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik vond die reactie teleurstellend. Ik zeg het nog een keer, ik vind die reactie nog steeds teleurstellend. Waarom? Wel, omdat alleen grote naties en grote namen ‘sorry’ zeggen. Ik zeg het nog een keer tegen de regering: durf groot te zijn, en durf sterk te zijn, en zeg ‘sorry’. De angst voor het feit dat nazaten van die vreselijke geschiedenis een ‘sorry’ zouden vertalen in een financiële claim, is mij daar niks van gebleken. Veel van de gesprekken die ik afgelopen jaar wederom gevoerd heb, is daar niets van gebleken.

Het zou mooi zijn om die bladzijde om te slaan door groot te zijn met zijn allen, en sterk te zijn en ‘sorry’ te zeggen. En het zou mooi zijn om de geschiedenis beeldend te maken in een goed museum, in mijn beeld, zoals het Joods-historisch Museum in Amsterdam. Dat zou een fantastisch gebaar zijn ter afsluiting van die vreselijke geschiedenis. En ja, als het kabinet en de regering ‘sorry’ willen zeggen, ik bied graag podium voor aan in Rotterdam.
Want alleen als we in de achteruitkijkspiegel kijken, zien wij de korte en de lange geschiedenis achter ons, en zijn we in staat om de koers uit te zetten naar een samenleving van ‘wij’….”

(met dank aan Arjuna Reijnierse voor het transcript van de toespraak)