27 juni Keti Koti Lecture (1) door Catia Antuna: Gedeelde Geschiedenis: Emancipatie en Burgerschap in de 21ste eeuw
Sinds mensenheugenis komt slavernij voor als sociaal en economisch systeem. Slavernij heeft menselijke samenlevingen overal ter wereld beïnvloed, hoewel het in de loop der tijden verschillende vormen heeft gekend. Onderzoekers hebben sociale, economische en politieke aspecten van slavernij uitgebreid bestudeerd. Maar vandaag wil ik een andere benadering van het thema slavernij, en in het bijzonder de trans-Atlantische slavernij, met u delen. Naar mijn mening is het belangrijk om te begrijpen dat de slavernij begint, zich ontwikkelt en eindigt met iets heel basaals, namelijk met menselijk contact. Menselijk contact vindt plaats binnen allerlei sociale en culturele randvoorwaarden en biedt daarmee inzicht in verschillende aspecten van slavernij: van het ontstaan, de acceptatie, de duur ervan, tot de weerstand ertegen en de afschaffing ervan. Aan de andere kant moeten we ons één ding goed realiseren: de vormen van menselijk contact ( wat vaak in het Engels genoemd wordt: heritage of contact), zoals die soms tot uiting kwamen in de ongelijke machtsverhoudingen zoals in slavernijstelsels, kunnen niet noodzakelijkerwijs gelijkgesteld worden met de ervaringen van mensen of groepen binnen deze samenlevingen. Anders gezegd: door slavernij als systeem te bestuderen kunnen we niet per sé de ervaringen van individuen binnen dit systeem plaatsen of begrijpen. Het systeem enerzijds en de individuele ervaring anderzijds zijn bronnen die elkaar aanvullen. Bij elkaar kunnen we deze twee soorten bronnen betitelen als de kennis en het erfgoed van de slavernij.
In mijn lezing van vandaag wil ik mijn inzichten met u delen – en daarnaast een oproep doen. Dit doe ik aan de hand van vier punten: als eerste wil ik bespreken waarom we slavernij, en dan voornamelijk Atlantische slavernij, zouden moeten bestuderen vanuit het oogpunt van contact. Daarna wil ik kijken hoe we de kennis en het erfgoed van de slavernij kunnen onderscheiden van de individuele ervaringen van mensen binnen de samenlevingen waarin slavernij een rol speelt. Vervolgens zal ik bespreken hoe we onze inzichten en kennis kunnen gebruiken om meer te begrijpen van de historische processen die onze hedendaagse samenlevingen beïnvloeden. Als laatste zal ik kijken naar mogelijke manieren voor herdenking, viering en emancipatie in de huidige maatschappij.
- Slavernij vanuit het perspectief van contact
Afrikaanse slavernij bestaat al meer dan 2000 jaar, zowel binnen Afrikaanse samenlevingen als in regio’s die handelscontacten onderhielden met Afrika. Tot aan het einde van de Middeleeuwen werden tot slaaf gemaakt en juridisch als slaaf geboren Afrikanen meestal verhandeld naar Europa en Azië, via de karavaan- en zeewegen van de Middellandse Zee, het Midden-Oosten en de Indische Oceaan. De overgrote meerderheid van de handel vond echter plaats in Afrika zelf en was een gevolg van de structuur van verschillende Afrikaanse samenlevingen en van een tekort aan arbeidskrachten in de regio. Het is onbekend hoeveel mensen hierbij ontheemd zijn geraakt.
Met het begin van de Portugese overzeese expansie in 1415 kwam er nog een nieuwe route bij de reeds bestaande slavenroutes. De Portugezen verzamelden hun menselijke handelswaar in eerste instantie in het noorden van Afrika en verkochten de slaven en de tot slaaf gemaakte mensen vervolgens door aan de grootste Portugese, Spaanse en Noord-Afrikaanse steden van die tijd. Rond 1500 bestond zo’n 10 tot 15% van de bevolking van Lissabon uit mensen met het statuut van slaaf en zij waren afkomstig uit alle delen van Afrika.
De tot slaaf gemaakte Afrikanen op het Iberisch schiereiland werkten op het platteland of als gespecialiseerde arbeidskracht in de grote steden, bijvoorbeeld als timmerman, schoenmaker, visser en leerarbeider. Op het platteland hadden de slaven in die tijd alleen kans op vrijlating als hun eigenaar stierf, terwijl stedelijke slaven hun vrijheid konden kopen of vrijgelaten konden worden nadat zij een bepaalde hoeveelheid werk hadden geleverd.
Omdat de Iberische slavernij ‘goed gelukt’ was op grote schaal, vanuit een economische kant, breidden zij dit systeem uit tot hun nieuwe gebiedsdelen in de Atlantische Oceaan, te weten de eilanden Madeira, Kaapverdië en São Tomé, en later tot de kolonie Brazilië. Op al deze plaatsen kreeg de slavernij een iets andere vorm. Hoewel het traditie was dat slaven vrijgelaten werden als hun eigenaars stierven of bij feestelijke gebeurtenissen, zoals doopfeesten, huwelijken of jaarlijkse processies, was in de praktijk de levensverwachting op de plantages zodanig dat velen nooit aan de loterij van eventuele vrijlating konden deelnemen. Door de toenemende handel in gewassen, met name van suiker, werd arbeid een schaars goed. Vrijlating werd daarmee een voorrecht van de zeer rijke slaveneigenaars en hiervan profiteerden meestal alleen de ‘economisch minst winstgevende slaven’, zoals huisslaven of oudere slaven. Niettemin bleef het vrijlaten van tot slaaf gemaakte individuen net zo zeer een teken van sociale differentiatie als het bezitten van slaven was.
De vraag naar tot slaaf gemaakten uit Afrika nam steeds toe. Dit kwam enerzijds door het Portugese Zuid Atlantische systeem en de Spaanse expansie in West-Indië, en anderzijds door het feit dat het verboden werd om de inheemse bevolking van Noord- en Zuid-Amerika tot slaaf te maken. Daarom moesten Portugese handelaren langdurige contacten en goede relaties opbouwen met handelaren, machthebbers en ‘overheden’ op de Afrikaanse markten. Afrikaanse slavenhandelaren, die door Noord-Europese wetenschappers vaak Caboceers genoemd worden, en Afrikaanse machthebbers hadden het concurrentievoordeel bij deze handel. Zij beheersten samen de routes en netwerken van het achterland (waar de meeste slaven werden geleverd, en de tot slaaf gemaakten gevangen of gekocht werden) en de netwerken natuurlijk aan de kust (waar onder andere ook de Europeanen een plaats hadden), waar belasting werd betaald aan lokale heersers en machthebbers.
Doordat de Afrikaanse handelaren en machthebbers de havens aan de westkust van Afrika onder controle hadden, waren zij ook in de positie om te bepalen welke producten zij van de Europeanen terug wilden hebben bij deze ruilhandel. De voorkeur ging snel over, van goedkoop geproduceerde Europese producten naar kaurischelpen (dat zijn de schelpen van zeeslakken van de Malediven die gebruikt werden als betaalmiddel: “schelpengeld”), textiel uit het Indiase subcontinent met specifieke patronen voor de Afrikaanse elite en alcohol en tabak uit Amerika. Deze ruilhandel had wereldwijde gevolgen: de noodzaak om te beantwoorden aan de vraag van de Afrikaanse consumenten leidde in Zuid-Amerika en het Caribisch gebied tot een ontwikkeling van landbouw en industrie, in het Indiase subcontinent tot de ontwikkeling van een pre-industriële textielproductie met patronen op aanvraag en in de Indische Oceaan tot de intensieve exploitatie van kaurischelpen, ook weer met behulp van slavenarbeid, waardoor China en de staten rond de Golf van Bengalen uiteindelijk gedwongen waren om het gebruik van kaurischelpen op te geven en over te gaan op het gebruik van zilver als valuta.
Toen de Noord-Europeanen zich gingen bezighouden met West-Afrikaanse en trans-Atlantische slavenhandel, bestond dit systeem al ongeveer 200 jaar. De Noord-Europeanen, en vooral de Nederlanders, zorgden echter voor een nieuwe manier om de transporten te organiseren. Daarnaast begonnen zij de slaven en tot slaaf gemaakten te verhandelen naar gebieden waar de Nederlandse Republiek zelf geen koloniën had. Op die manier voorzagen de Nederlanders, maar ook bijvoorbeeld de Fransen, niet alleen hun eigen koloniën, maar ook de koloniën van anderen, van slaven. Curaçao werd in de 17e eeuw het knooppunt van de Nederlandse slavenhandel, met als belangrijkste doel om Spaans West-Indië en de rest van de Caraïben van slaven te voorzien. In de 18e eeuw nam Paramaribo de plaats van Curaçao in, vanwege de ontwikkeling van de grote plantages in Suriname en later in Demerara en Essequibo, het tegenwoordige Guyana.
Tussen de 15e en de 19e eeuw werden in totaal zo’n 12 miljoen slaven en tot slaaf gemaakte Afrikanen van de westkust van Afrika naar Amerika vervoerd. Hiervoor waren Europeanen, Afrikanen en Amerikanen met verschillende religieuze achtergronden en huidskleuren verantwoordelijk. De Portugezen waren samen met de ‘Brazilianen’ de grootste slavenhandelaren en slavenhouders van de vroegmoderne wereld. Het aandeel van de Nederlanders besloeg ongeveer 4-6% van de totale handel. De meerderheid van de Afrikanen die gekocht en verkocht werden door de Nederlanders was afkomstig van de kust van Luango en Angola, en niet uit Elmina zoals vaak gedacht. We kunnen met geen mogelijkheid inschatten hoe deze aantallen zich verhouden tot de andere, eerdere slavenroutes uit Afrika, omdat we niet weten hoeveel mensen er in de periode daarvoor naar de Middellandse Zee, het Midden-Oosten en de Indische Oceaan zijn vervoerd.
Maar misschien is dat ook volkomen onbelangrijk. Zelfs als het mensen troost biedt om de aantallen te weten, dan weerspiegelen ze waarschijnlijk nog niet wat ik – en ik hoop u ook – belangrijk vind als we het slavernijverleden, en in het bijzonder dat van de Afrikaanse slavernij, bestuderen en herdenken.
- Kennis en erfgoed van slavernij en slavenvolkeren
In veel opzichten verschilde Afrikaanse slavernij niet noemenswaardig van slavernijregimes in andere delen van de wereld. In Afrika, net zoals elders, kon iemand als slaaf geboren worden als een of twee van zijn ouders, vaak de moeder, slaaf was. Mensen konden ook door een rechtbank veroordeeld worden tot slavernij als zij financiële, sociale of religieuze schulden hadden, of als krijgsgevangene tot slavernij werden gebracht. Slaven waren dus in de eerste plaats sociale verworpenen of buitenstanders binnen hun eigen maatschappij, en als gevolg hiervan ontbrak het aan sociale, persoonlijke of etnische solidariteit tussen de slavenhandelaar en de slaven of de tot slaaf gemaakte bevolking. Daarnaast bleven staten, besturen en rijken streven naar verdere uitbreiding van hun territoria. Dit ging gepaard met machtswisselingen en onrust en oorlog en vormde zo een vruchtbare bodem voor toename van de slavenhandel. Voorbeelden hiervan zijn de expansie van de Dahomey, de Ashanti of de Ginga-rijken in Afrika en ook de expansie van de Europese maritieme imperia.
Het is belangrijk om te begrijpen dat zodra een man, vrouw of kind gedwongen werd het Afrikaanse continent te verlaten, hij of zij gescheiden werd van zijn etnische groep, clan, religieuze gemeenschap en familie. Voor deze mensen veranderde de situatie vervolgens niet wezenlijk bij aankomst in Amerika. In veel gevallen zochten zij vervolgens manieren om hun sociale wereld opnieuw vorm te geven of, als het ware, te ‘bedraden’. Ze vormden families – zelfs als dat volgens de wet verboden was – en zochten mensen waarmee zij de taal of religie deelden. Ze probeerden – illegale – gemeenschappen te vormen binnen de plantages zelf; in broederschappen in grote steden; in de sertao in Brazilie, of, in het Surinaamse geval, Marron-gemeenschappen. De meerderheid van de tot slaaf gemaakten bleef echter een slavenstatus houden en bleef de rest van hun leven hopen op nieuwe sociale verbanden. Al in een vroeg stadium waren de tot slaaf gemaakten dus weggerukt uit hun sociale omgeving en familie. Op deze manier is slavernij, zowel in Afrika als elders op de wereld op sociaal gebied zéér destructief geweest.
In het publieke debat wordt vaak betoogd dat het ontstaan en voortbestaan van slavernij, en de wreedheden die ermee gepaard gingen, verband hielden met ras en racisme. Ik denk dat dit verband genuanceerd moet worden en ik zal uitleggen waarom. In de loop der tijden is Afrikaanse slavernij in Europa en Amerika op verschillende manieren gerechtvaardigd. Dergelijke rechtvaardigingen werden onderbouwd met het argument dat Afrikanen zwart zijn en geen ziel hebben, een combinatie die in de Europese culturele perceptie gelijkgesteld werd met inhumaan en goddeloos. Het werd daarom niet alleen toegestaan om zwarte Afrikanen tot slaaf te maken, maar het werd zelfs bijna als een soort religieuze plicht gezien: de nieuwe slaven werden gedwongen om zich te bekeren tot de “ware religie”, meestal het Christendom, of te leven in een maatschappij die was georganiseerd volgens bepaalde religieuze regels.
Het valt niet te ontkennen dat tegen het midden van de 18e eeuw racisme in Europa, Noord- en Zuid-Amerika een belangrijke rol ging spelen. Racisme kon zo snel toenemen omdat de groep die het doelwit was geen enkele sociale verbondenheid bezat die als tegenkracht kon optreden. De sociale isolatie van tot slaaf gemaakte Afrikanen leidde ertoe dat uitsluiting en een overweldigend gebruik van fysiek en psychologisch geweld zich konden ontwikkelen tot een vast onderdeel van het systeem.
Ik ben ervan overtuigd dat het zinvol is om bij de studie naar Afrikaanse en trans-Atlantische slavernij de focus te verplaatsen naar de sociale omgeving van de individuele slaven. Als wij dit doen, en daarmee dus in zekere zin verder kijken dan ras en racisme, zullen wij beter in staat zijn om postkoloniale samenlevingen te begrijpen bij het incorporeren, in plaats van assimileren, van het slavernijverleden in onze maatschappij.
De directe verbinding tussen slavernij en racisme is historisch gezien niet onjuist. Maar je zou kunnen zeggen dat deze verbinding de complexiteit van de problemen, waarmee slaven, vrijgemaakte slaven en afstammelingen van slaven mee te maken hebben, versimpelt en afzwakt, zowel vroeger als nu. Zelfs in tijden waarin racisme een minder belangrijke rol speelde, was het ontnemen van rechten een belangrijk middel van sociale uitsluiting. Dit zien we tot de dag van vandaag.
Het is daarom belangrijk om bij de emancipatie van tot slaaf gemaakt Afrikanen en van hun postkoloniale afstammelingen verder te kijken dan racisme. Hoewel racisme een bekende uitwas is van een eeuwenoud systeem, waren en zijn sociale uitsluiting, ontneming van rechten en “ostrichism” (het bewust de kop in het zand steken/ negeren/ wegkijken/ niet-weten) net zo ondermijnend als racisme zelf. Zonder deze factoren zou racisme minder gemakkelijk om zich heen kunnen grijpen.
- Wat te doen met de kennis die we hebben?
Ik heb een oproep aan iedereen – in deze kamer en daarbuiten – die er echt van overtuigd is dat we – of we dat nou leuk vinden of niet – met elkaar een geschiedenis delen. Mijn oproep, in de naam van deze gedeelde geschiedenis, is dat we bij de studie naar alle aspecten van postkoloniale samenlevingen verder kijken dan de banale en eenzijdige trivia die verband houden met racisme. Het is van cruciaal belang dat mensen in het algemeen, van de CEO van een groot bedrijf tot de dames en heren die de NS-stations door heel Nederland schoonmaken, dat wij begrijpen dat dat sociale uitsluiting de meest schadelijke vorm van uitsluiting is en blijft. Sociale uitsluiting zorgt op zijn beurt weer voor het ontstaan van verschillende vormen van racisme. En, zoals we helaas onlangs hebben gezien, kan racisme worden opgenomen in het politieke discours als uitsluiting op basis van kleur, religie, sociale overtuiging, nationaliteit of culturele praktijken.
Voor het succesvol bestrijden van racisme, moeten we ons – denk ik – vooral richten op het bestrijden van dit soort sociale ontworteling. Een manier om dit te bereiken is door op alle niveaus inclusiviteit in alle vormen te bevorderen. In de eerste plaats begint inclusiviteit bij het onderwijs, de arbeidsmarkt en woningmarkt, politieke participatie en bevordering van artistieke expressie. Het gaat om dus een dubbele participatie in de privé- en de publieke sfeer.
In de privésfeer gaat het hierbij om de overdracht van historische kennis enerzijds en van persoonlijke gevoelens anderzijds. Door het kennen van hun achtergrond, kunnen kleinkinderen de weg proberen te begrijpen die hun grootouders hebben afgelegd, en daarmee hun pijn en herinneringen delen. Dit is wat we in het Engels learned feeling zouden noemen. Grootouders kunnen op hun beurt aan hun kleinkinderen leren hoe ze sociale tegenspoed kunnen overwinnen in het licht van een gedeelde historisch erfgoed. Het is belangrijk om bredere familieverbanden aan te halen, zodat gezinnen steun kunnen krijgen van verdere familieleden bij hedendaagse problemen zoals uitsluiting, racisme, werkloosheid. Het is belangrijk dat kinderen leren hun achtergrond te respecteren en te accepteren, omdat dit het erfgoed is van het gezin waaruit ze vandaan komen, de kerk waar ze naartoe gaan, de taal van hun voorouders, de buurt waarin ze wonen en de onverwachte connecties die je op al deze terreinen kunt vinden. Want wanneer mensen dat doen, zullen ze weten wie ze zijn en waar ze vandaan komen, en zal het ook veel gemakkelijker voor hen zijn om te bepalen waar ze uiteindelijk naartoe willen.
We moeten niet alleen wensen dat onze kinderen gelukkig worden, maar ook dat ze zichzelf kennen, accepteren en trots zijn op zichzelf. We moeten hen de historische kennis en het historisch besef geven in erkenning van onze voorouders, in plaats van in medelijden met hen. Pas wanneer er een nieuwe generatie van sociaal zelf bewuste jonge mannen en vrouwen opstaat, dan pas kunnen we, ongeacht onze huidskleur of sociaaleconomische achtergrond, gelijke plaatsen opeisen op school, – omdat het gaat om opeisen – op de arbeidsmarkt, op de huizenmarkt, in de politieke arena, in de openbare ruimte, en in de maatschappij als geheel.
Laat het een les zijn, dat sociale isolatie in regimes met slavernij een vruchtbare bodem bood en nog steeds biedt voor racisme. Het sociaal isoleren en uitsluiten van anderen zal onherroepelijk leiden tot meer sociale onrust en algemene ontevredenheid. Individuele identiteit en groepsidentiteit zijn van essentieel belang om de rechten en het erfgoed van individuen en groepen te bewaken. Het burgerschap is meer dan een paspoort. Het heeft ook te maken met een bewustzijn van onze geschiedenis en erfgoed. Het is belangrijk dit te delen met vroegere en toekomstige generaties, het te gebruiken als een instrument om een genealogie van zowel goede als slechte ervaringen te creëren, en vooral als middel om individuen in staat te stellen te weten wie ze zijn, waar ze vandaan komen en wat hun plaats is in de wereld van vandaag. Vanuit die empowerment worden kansen gecreëerd voor een emancipatie die verder reikt dan het overwinnen van sociaal racisme. Het omvat een nieuwe houding ten opzichte van iemands familie, iemands religieuze gemeenschap, iemands voorouderlijke taal en bovenal zichzelf. Op geen enkel moment laten we machthebbers en wetten ons leven overnemen als we in onze bagage de historische pijn, kennis, empowerment en kracht dragen, om te doen wat velen in de eeuwen voor ons hebben geprobeerd en gefaald te doen.
De reden waarom dit zo belangrijk is, komt voort het feit dat slavernij vandaag nog steeds bestaat. Onze kinderen moeten daar bewust van zijn, en wij moeten blijven herdenken, en vooral ons tegen verzetten, tegen de slavernij-praktijken, die mensen van verschillende kleuren, religies en de meest onverwachte plekken kan treffen.
Jullie zien hier een poster, waarvan ik zeer toevallig dit weekend, toen ik voor werk in Londen was, een foto heb kunnen maken, in de w.c. van de luchthaven van Heathrow. Het wordt verwacht dat in de bevolking van Londen, tussen de 7 en 10 procent van de bevolking in slavernij, in moderne slavernij, leeft. Dit is West-Europa…
Ter afsluiting: video CNN (2012) “Mauretania: slavery’s last stronghold”
En dit is waarom… het is niet alleen belangrijk om te herdenken wat in het verleden gebeurde, maar ook bewust te zijn en onze kinderen bewust te laten worden, dat de (slavernij) praktijken van het verleden er nog steeds zijn in ons dagelijks leven. Ik kijk uit naar jullie reacties en dank jullie wel voor je aandacht.
(Transcript met dank aan Arjuna Reijnierse)